background image
De rijke visvangst (Lk. 5, 1-11).
914.
Zondag, 1 december. –
De leerlingen van het vissersbedrijf die met toestemming van
Jezus op visvangst uitgegaan waren, hadden de gehele nacht
gevist en deze morgen zetten zij ook nog verscheidene mensen
over, doch Jezus en de bij Hem gebleven leerlingen hielden zich
bezig met het uitdelen van aalmoezen aan arme genezen zieken en
andere behoeftige reizigers.
Hij deelde met eigen handen aan ieder uit wat deze
nodig had, terwijl Hij hen troostte en vermaande en
ondertussen ook onderrichtte. De aalmoezen bestonden in
klederen, ellegoederen en dekens, in broden en zelfs in geld. Dit
alles kwam uit de voorraad van de vrouwen en de onkosten
werden ook met giften van rijke weldoeners bestreden. De
leerlingen droegen de klederen en broden in korven en deden
de uitdelingen volgens Jezus’ aanwijzingen.
In de namiddag leerde Hij bij de scheepsplaats van
Petrus onder een buitengewone toeloop. De schepen van
Petrus en Zebedeüs meerden niet ver van de oever en de
vissersleerlingen waren op de oever, op een geringe afstand van
de menigte, hun netten aan het reinigen (cfr. Lk. 5, 2).
Het scheepje van Jezus lag in de nabijheid van de grote schepen.
Maar toen het gedrang te groot werd – want de oevervlakte is hier
smal en een rotshoogte verheft zich er achter – wenkte Jezus de
vissers en zij naderden met zijn scheepje.
Smalle oevervlakte: nl. bij de oostgrens van het dal Tabiga;  
zie kaartje in fasc. 19.   
Dáár vindt men het cijfer 3, wijzend op de 7 bronnen waarvan de 
oostelijkste, tevens de zuidelijkste en dichtst bij het Meer 
ontspringend, heet: de bron van Job, Aïn Ajoeb.   
Fascikel 20
1653