Toen nu de avond reeds naderde, zei Jezus tot Petrus
zijn schepen op het Meer uit te laten varen en de
netten ter visvangst uit te werpen (Lk. 5, 4-5).
Maar Petrus antwoordde met enige teleurstelling: “Wij hebben de
hele (vorige) nacht moeizaam gevist en niets gevangen, maar
omdat Gij het zegt, zal ik nogmaals de netten uitwerpen.”
En zij bestegen de schepen met de netten en voeren uit.
Jezus nam toen afscheid van het volk en verwijderde zich van de
oever. Op zijn scheepje bevonden zich Saturninus en Veronika’s
zoon, die gisteren aangekomen was, en nog enige andere
leerlingen. Hij voer achter het schip van Petrus en Jezus
verklaarde hun nogmaals de gelijkenissen en wees
hun aan, toen zij midden op het Meer gekomen
waren, waar zij de netten moesten uitwerpen.
Vervolgens voer Hijzelf met zijn scheepje naar de landingsplaats
van Matteüs (= de gewone haven nabij het huidige Mesadijeh. De
rechte weg van hier naar Matteüs’ huis loopt over de hoogte,
kaart).
Fascikel 20
1655
|