Evenmin waren de vrouwen met Jezus meegegaan; zij bleven bij
de weduwe van Naïm, met wie zij het doopfeest van haar zoon
meevierden.
Bij Jezus waren de zoon van Simon, de neven van Jozef van
Arimatea, die eergisteren van Jeruzalem aangekomen waren; ook
Natanael, die afwezig was geweest, Manahem van Korea en vele
andere leerlingen, die in de laatste dagen wel ten getale van 30 te
Kafarnaüm waren.
Omstreeks 10 uur kwam Jezus met hen op de berg.
918.
Als men ten oosten van het Meer, onder de uitmonding van de
Jordaan, aangeland was (hetzij te Mesadijeh, hetzij iets
noordelijker te el-Aradj) ging men oostwaarts (juister
noordoostwaarts) de berg op. Boven aangekomen, moest men
zich weer iets naar het westen wenden om op de leerplaats te
komen.
Men kon ook ten noorden van het Meer over de Jordaanbrug
erheen gaan. Uit deze richting evenwel was de berg niet goed te
bereiken, omdat het gewest aldaar wild (moerassig, bebost, diep)
en door ravijnen verscheurd was.
Betsaïda ligt, nogal dicht in de oostelijke hoek van de uitmonding
van de Jordaan in het Meer. De grond is er naar de kant van het
water als een hoge oever457. Op die plaats loopt er een weg
omheen, maar wie niet in de stad moet zijn, landt daar (te el-
457 Hoge oever bij Betsaïda-Julias. – Hier is K. in overeenstemming met de
ooggetuige Flavius Josephus, die zegt: “De Jordaan (versta: een sterke
vertakking) vloeit onder de stad Julias voorbij.” (B.J. I, 354).
Op te merken is dat K. hier zegt ‘water’, niet: ‘Meer’, zoals zij dikwijls een
beek, rivier of kanaal noemt.
Hier bedoelt zij dus zeker een vertakking van de Jordaan, een arm van zijn
delta. Nu nog vloeit er een vertakking dicht onder et-Tell (= Betsaïda-Julias).
Fascikel 20
1664
|