was, omdat juist daarin zijn zending bestond de
zondaars te troosten en te bekeren, en omdat Hij
geen Farizeeën tot leerlingen kon gebruiken.
Zij kwamen nu terug in de synagoge en zeiden spottend:
“Meester, hier is nog een man, wilt Gij hem misschien ook nog
(op deze sabbat!) genezen?” Toen riep Jezus tot de man
met de verdorde hand te naderen en in het midden
te komen staan. Dan zei Hij: “Uw zonden zijn u
vergeven.” Maar de Farizeeën verachtten de man, die bij hen
niet in geur van heiligheid stond en zij zeiden: “Zijn verdorde
hand heeft hem toch niet belet te zondigen.”
Nu vatte Jezus zijn hand en boog de vingeren recht
en zei: “Gebruik uw hand.” Toen strekte de man de hand uit
en was genezen en ging dankend daar vandaan.
Jezus verontschuldigde nog de man tegen hun laster
en betoonde medelijden met zijn zwakheid en
noemde hem een goedhartig man460. De Farizeeën, diep
vernederd, vol nijd en bitterheid, noemden Jezus om deze
genezing een sabbatschenner, bedreigden Hem met aanklacht en
gingen dan heen.
Er waren ook Herodianen in de nabijheid van de synagoge en de
Farizeeën hielden raad met hen, hoe zij Jezus op het paasfeest te
Jeruzalem zouden kunnen belagen, in hun macht krijgen, zich van
Hem ontmaken, enz.
Jezus at en sliep in het huis van Petrus.
460 Een goedhartig man. – Volgens de H. Hiëronymus, die zich in zijn uitleg
op Mt. 12, 3 beroept op het evangelie der Hebreeën, was hij metselaar van
beroep; hij verdiende eerlijk zijn brood en was (door zijn ziekte) tot de
bedelstaf gedwongen. Hierover beschaamd verlangde hij door Jezus
genezen te worden (cfr. Beaufays, I, 72-73).
Fascikel 20
1691
|