Hij nu bij elke gelegenheid de acht zaligheden in zijn
toespraken te pas bracht, zei Hij juist: “Zalig zij die
zuiver van harte zijn, want zij zullen God zien!”
Juist op dit ogenblik zag Lea hoe Maria in het voorhof kwam;
zij was zichzelf niet langer meester en riep, als dronken van
vreugde, midden tussen het volk: “Zaliger – zo heb ik duidelijk
verstaan – zaliger de schoot die u gedragen heeft, en de borsten
die U gevoed hebben.”
Toen zag Jezus haar kalm aan en zei: “Ja, maar veel
meer zalig, die Gods woord aanhoren en het
bewaren.” (En nóg zaliger zij …)
Jezus ging vervolgens door met rustig te leren.
Maar Lea naderde tot Maria, groette haar en deelde haar zeer
blijde de genezing mee van Enuë (nr. 925), haar broers weduwe,
en dat zij besloten had heel haar bezit aan de Gemeente te geven.
Ook verzocht zij Maria dat zij haar Zoon toch zou smeken haar
man te bekeren; hij was een Farizeeër uit Paneas. Maria sprak
zeer stil en bedaard tot haar; zij wist niets af van haar uitroep en
vertrok met de andere vrouwen.
Maria was onbeschrijfelijk eenvoudig.
Uitwendig onderscheidde of verhief Jezus haar niet in het bijzijn
van andere mensen, tenzij dat zijn gedrag jegens haar van een
grote eerbied getuigde. Zij had ook geen andere omgang dan met
zieken en onwetenden; zij was in haar voorkomen steeds uiterst
ootmoedig, ingekeerd, onophoudelijk in God verdiept.
Allen, zelfs de vijanden van Jezus, eerbiedigen haar en toch laat
zij zich met niemand in en houdt zij zich stil en alleen.
Fascikel 20
1693
|