Benevens deze schriftgeleerde zag ik nog twee andere afgewezen
worden; deze hadden reeds een tijdlang met Hem als leerlingen
meegegaan.
Één van hen vroeg Jezus of Hij niet weldra een begin zou maken
met zijn Rijk? Wanneer Hij voornemens was het in bezit te
nemen? Dat Hij zijn zending voorwaar reeds afdoende bewezen
had. Of Hij bijgevolg niet binnenkort de troon van David zou
bestijgen?
Toen Jezus hem daarover nader onderrichtte en hem
de navolging aanbeval, bracht hij in, dat hij nodig eerst
afscheid van zijn huis wilde nemen. Maar Jezus stelde hem
dit grondbeginsel: “Wie de hand aan de ploeg slaat
en achterwaarts kijkt, is niet geschikt voor het
koninkrijk Gods.” (Lk. 9, 61-62).
Een derde die reeds bij Sefforis hij Jezus geweest was, zei dat hij
nog eerst gaarne zijn vader zou begraven. Dit nu was
beeldspraak; de spreuk had een andere betekenis die ik niet meer
nauwkeurig weet, want zijn vader was niet gestorven; ik meen dat
dit een manier van spreken was, waarmee de verdeling van het
erfgoed en ook de verzorging van de vader bedoeld was (Mt. 8,
21-23), zolang deze nog te leven had.
Tegen avond voer Jezus over en groep na groep trok veel volk
Hem achterna. Hij richtte ginds nog het woord tot de
menigte en liet door de leerlingen al het brood en
alle vissen, die zij nog hadden, onder het volk
uitdelen. Daarna ging Hij met enige leerlingen het gebergte in
en bracht de nacht door in gebed in een tent of spelonk in
het gewest van Chorazin.
Fascikel 20
1697
|