Ik weet de tijdstippen niet meer juist, maar het was, naar ik meen,
eens niet lang vóór Jezus’ tijd, en dan ook na Jezus’ dood bij de
verovering van Gamala door Vespasiaan. Bij al die gelegenheden
oefenden de Gergesenen ook tovergruwelen in zo erge mate op de
soldaten uit, dat de veldoversten eens een der laatste profeten
moesten ontbieden om hen te helpen.
Ook met Bilam hebben zij een betrekking en omgang gehad; ik
herinner me niet meer duidelijk wat het was, maar zij werden
daarbij door twee profeten zo duchtig bestraft, dat zij de profeten
hoegenaamd niet meer konden uitstaan en ook nu van Jezus niet
wilden weten. Daarom zijn zij tot nog toe altijd van Jezus’
predicaties weggebleven. Satan had zich sedert lang van dit
gewest meester gemaakt; hij had er vele mensen in zijn macht;
velen waren er bezeten en razend en ook hadden velen de stuipen.
940.
Ongeveer om 10 uur, zo dunkt mij, zag ik Jezus met enige
leerlingen op een boot, die tot dit doel daar altijd lag, de beek van
de bergengte stroomopwaarts een eind ver bevaren; deze weg was
nader dan het voetpad; de andere leerlingen waren bezig met
genezingen.
Jezus steeg uit de boot en ging de noordelijke helling van de
bergengte op (noordoost- of oostnoordoostwaarts) en nu kwamen
ook de andere leerlingen de een na de ander weer met Hem
tezamen.
Fascikel 20
1719
|