aangezicht aan de bron te wassen. Nadat hij dit
gedaan had, zalfde Jezus hem de ogen met olie, en
brak een klein takje van een struik, hield het hem
voor de ogen en vroeg: “Ziet gij iets?”
De man antwoordde: “Ja, ik zie een enorme boom!”
Dan bestreek Jezus hem nogmaals de ogen en vroeg
dan opnieuw of hij iets zag.
En de man wierp zich vol vreugde voor Hem neer en riep uit:
“Heer! ik zie bergen! ik zie bomen, mensen! ik zie alles! ik zie
goed!” Dit veroorzaakte een grote vreugde onder de mensen en
zij gingen met de man terug naar de stad.
Jezus genas nog de lammen en jichtigen, die op
krukken rondom Hem stonden. De krukken waren van
dun, maar zeer vast hout; ze hadden ieder drie poten, zodat ze
alleen konden staan, en men kon ze (tot een staanstoel) verenigen,
zodat de zieken met de borst er op leunden.
Toen de blinde, juichend van geluk, in de stad gekomen was,
trokken nog vele mensen vol vreugd naar buiten, zo ook de
synagoge-overste en onderwijzers met hun leerlingen en nu trad
Jezus met veel volk de school binnen en leraarde over enkele
der acht zaligheden en verhaalde ook parabelen.
Hij maande allen aan tot boetvaardigheid, want het
Rijk Gods was nabij.
Hij legde de parabelen breedvoerig uit in het bijzijn
der leerlingen. Hij had hen gewaarschuwd zeer goed
op te letten om dan hetzelfde, wanneer zij zich
verspreidden, in de omliggende dorpen en huizen
voort te leren. Zo putten zij uit zijn openbare preken de
kennis, die zij verder in het gewest weer uitzaaiden; want de
apostelen met verscheidene leerlingen verspreidden zich
gewoonlijk in de omliggende dorpen, genazen er zieken,
Fascikel 21
1768
|