zij behoorden allen tot de getrouwde Essenen en de man van
Elisabets nicht was hun overste. Deze familie had hier een
eigendom, afkomstig van de voorvaderen; het waren zeer
godsdienstige mensen.
Zij spraken met Jezus over Joannes en vroegen bezorgd of
hij niet weldra zou vrijgelaten worden. Het antwoord van
Jezus was van zulk een aard, dat het hen
achterdochtig, zeer ernstig en treurig stemde, maar zij
bewaarden hun kalmte.
Joannes was bij hen geweest, toen hij voor het eerst van de
bronnen van de Jordaan uit de woestijn terugkwam (fasc. 10, nr.
266) en zij waren onder de eersten die naar zijn doop gingen.
Met Jezus over hun zonen sprekend zeiden zij dat zij hen
heel binnenkort in dienst zouden laten gaan in de visserij bij
Kafarnaüm. Jezus antwoordde hierop dat deze vissers
een andere vissersonderneming begonnen waren, en
dat ook hun zonen te hunnen tijde Hem zouden
volgen; zij zijn later inderdaad onder de 72 geweest.
Jezus leerde en heelde hier. Ik hoorde Hem ook
zeggen, ik weet niet meer bij welke gelegenheid, dat de
andere leerlingen op het grondgebied van Sidon en
Tyrus waren en dat Hijzelf naar Judea wilde gaan.
(Een reis heen en terug wilde maken; bedoeld is niet zijn laatste
‘opgaan’ naar Jeruzalem).
Ik bemerkte daarbij dat Tomas zich levendig over dit vooruitzicht
verheugde, omdat, naar hij vermoedde, de tegenspraak van de
Farizeeën daar heftiger zou zijn en omdat hij verlangde het tegen
hen op te nemen. Hij gaf dit aan de andere leerlingen te kennen,
maar dezen gingen er niet zo gaarne heen. Jezus echter
“De verwanten bezaten hier een eigendom, afkomstig van de voorvaderen”,
zegt K. Zou dit geen verband kunnen houden met de naam van die reeks
grotten ‘Huis van Jakob’?
Fascikel 21
1780
|