background image
Adam en Christus
12. Daarom, gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de
dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben;
13. want reeds vóór de wet was er zonde in de wereld. Maar zonde wordt niet toegerekend, als
er geen wet is.
14. Toch heeft de dood als koning geheerst van Adam tot Mozes, ook over hen, die niet
gezondigd hadden op een gelijke wijze als Adam overtrad, die een beeld is van de komende.
15. Maar het is met de genadegave niet zo als met de overtreding; want, indien door de
overtreding van die ene zeer velen gestorven zijn, veel meer is de genade Gods en de gave,
bestaande in de genade van de ene mens, Jezus Christus, voor zeer velen overvloedig
geworden.
16. En het is met het geschenk niet zo als door het zondigen van één; want het oordeel leidde
van één overtreding tot veroordeling, maar de genadegave van vele overtredingen tot
rechtvaardiging.
17. Want, indien door de overtreding van de ene de dood als koning is gaan heersen door die
ene, veel meer zullen zij, die de overvloed van genade en van de gave der gerechtigheid
ontvangen, leven en als koningen heersen door de ene, Jezus Christus.
18. Derhalve, gelijk het door één daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling
gekomen is, zo komt het ook door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot
rechtvaardiging ten leven.
19. Want, gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn,
zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden.
20. Maar de wet is er bijgekomen, zodat de overtreding toenam; waar evenwel de zonde
toenam, is de genade meer dan overvloedig geworden,
21. opdat, gelijk de zonde als koning heerste in de dood, zo ook de genade zou heersen door
rechtvaardigheid ten eeuwigen leven door Jezus Christus, onze Here.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
Hij sprak ook over de scheiding en wel er tegen: man
en vrouw vormen één lichaam; zij kunnen niet meer
gescheiden worden. Indien grote zonde door hun
samenwonen en -leven ontstaat, dan mogen zij zich
van mekaar afzonderen, maar zij kunnen niet
hertrouwen. De (oude) wetten zijn gedeeltelijk
afgestemd op de kindsheid en ruwheid van de
volkeren, doch nu men weer de kindsheid ontgroeid,
en de volheid der tijden begonnen is, is het
hertrouwen van gescheidenen een overtreding en
schending van de eeuwige natuurwet; de
afzondering echter is geoorloofd als een middel
tegen het gevaar van zonde, doch ook dit slechts na
ernstige beproeving (cfr. Gal. 4, 1-5).
Fascikel 21
1814