Nadat Jezus eerst vele genezingen bewerkt had,
begon Hij een grote en strenge lering. Ik herinner me
niet meer alle bijzonderheden, doch ik weet nog dat Hij wee
over Kafarnaüm, Betsaïda en Chorazin riep (cfr. Mt.
11, 20-24; Lk. 10, 13). Ook geloof ik gehoord te hebben dat Hij
zei:
“De koningin van Saba is van ver uit het zuiden
gekomen om de wijsheid van Salomon te horen, maar
hier is meer dan Salomon.” (cfr. Mt. 12, 42).
Bovendien gebeurde hier iets wonderbaars. Onder Jezus’ rede
riepen af en toe uit verschillende richtingen kinderen die nog
nooit gesproken hadden. Men hoorde ze van op de armen der
moeders luid en verstaanbaar roepen: “Jezus van Nazareth!
Heiligste Profeet! Zoon van David! Zoon van God!”
Dit ontstelde vele mensen en onder meer ook Magdalena.
Ik herinner me ook dat Jezus, met het oog op Magdalena, eens
zei dat, nadat de duivel uitgedreven en het huis
schoon geveegd was, hij met zes gezellen terugkeerde,
zijn prooi weer in bezit nam en dat de bezetenheid
dan erger was dan te voren. Ik zag dat Magdalena hierbij
van schrik was aangegrepen. (cfr. Mt. 12, 43).
Nadat Jezus op deze wijze vele harten ontroerd had,
gebood Hij in het algemeen, terwijl Hij zich naar alle
zijden wendde, aan de duivel uit diegenen te gaan,
die naar bevrijding verlangden; zij echter die met
hem verbonden wilden blijven, moesten hem maar
van daar met zich weer mee nemen, wanneer zij de
plaats verlieten. Op dit bevel riepen de bezetenen rondom in
de kring: “Jezus! Zoon van God! enz.”, terwijl hier en daar
mensen in onmacht vielen.
Ook Magdalena die op haar pronkzetel aller ogen op zich
getrokken had, zonk onder geweldige kramptrekkingen ineen. De
andere zondaressen rondom haar wreven haar in met reukwaters
Fascikel 21
1835
|