Maar Jezus sprak: “Laat haar wenen en jammeren,
want gij weet niet wat met haar aan het gebeuren
is!” Hierop wendde Hij zich tot Magdalena met deze
woorden van troost, dat zij van harte berouw moest
hebben, geloven en hopen, want dat zij weldra rust
en vrede zou vinden en dat zij nu met vertrouwen
kon terugkeren.
Ondertussen waren de dienstmeiden en Marta haar gevolgd en
haalden de buitenzinnige weer naar huis, maar zij deed niets dan
de handen wringen en jammeren, want zij was nog niet geheel
bevrijd, en de duivel verscheurde en pijnigde haar nog met de
schromelijkste gewetensknaging en bekoring tot vertwijfeling; er
was nog geen rust in haar en zij waande zich verloren.
Lazarus ging op het verzoek van Magdalena aanstonds naar
Magdalum, om er het hare in bezit te nemen en aan haar verblijf
aldaar en aan al haar betrekkingen een einde te maken; zij had bij
Azanot en zowat overal in de omstreken velden en wijngaarden,
waarop Lazarus reeds vroeger, met het oog op haar
verkwistingen, de hand had gelegd.
Het gedrang was heden zo groot, dat Jezus met de leerlingen in de
nacht ongeveer 1,5 uur noordoostwaarts ging, om zijn preek op
een andere hoogte voort te zetten.
Jezus zet zijn preek bij Damna voort. –
Magdalena wordt van nog drie duivelen verlost.
989.
1 januari 1823. –
Jezus is reeds in de nacht, wegens het groot gedrang, met de
leerlingen van Azanot naar het oostelijk einde gegaan van de
hoogten waarop Dotaïn ligt, in de nabijheid van Damna.
Fascikel 21
1838
|