en alle schandelijkheden der ontucht heersen, die het
vuur op Sodoma en Gomorra hebben afgeroepen.
Maar Hij sprak ook van de barmhartigheid Gods en
van de tegenwoordige genadetijd en smeekte de
mensen bijna deze genade aan te nemen.
Driemaal blikte Hij in deze boetepreek Magdalena
scherp aan en driemaal zag ik haar neerzinken en
een donkere damp uit haar wijken. Maar de derde maal
droegen de vrouwen haar weg, zij was verbrijzeld, bleek als een
afgeteerde en nauwelijks nog te herkennen; haar tranen vloeiden
onophoudelijk; zij was totaal veranderd; zij jammerde en was vol
ongeduld om haar zonden aan Jezus te belijden en er vergiffenis
van te bekomen.
Jezus kwam nu ook tot haar op een afgezonderde
plaats; Maria zelf en Marta leidden ze Hem tegen; zij lag met
los en verward haar wenend vóór Hem op haar aangezicht. Jezus
troostte haar, en, nadat de andere zich teruggetrokken hadden,
riep zij om vergiffenis, bekende haar menigvuldige misdaden en
vroeg telkens opnieuw: “Heer, is er nog redding voor mij?”
Jezus vergaf haar haar zonden, en zij smeekte Hem haar
te verlenen dat zij niet meer zou hervallen. Jezus beloofde het
haar, zegende ze en weidde tegen haar uit over de
schone deugd van zuiverheid.
Hij sprak haar van zijn Moeder, die vrij was van alle
vleselijke zonden en Hij prees haar hoog en
uitverkoren, wat ik anders nooit uit zijn mond
gehoord heb. Hij raadde Magdalena aan haar
toevlucht tot Haar te nemen, zich innig aan Haar te
hechten en alle raad en troost van Haar te verhopen.
Toen zij met Jezus weer tot de vrouwen kwam, zei Hij:
“Zij was een diepgevallen zondares, maar zij zal ook
het voorbeeld van alle boetvaardigen zijn ten
Fascikel 21
1840
|