background image
-
omdat zij vol pretentie waren en hoopten dat een
wonderbare genezing hun later tot roem kon
strekken.
Toen echter een Essener-jongeling, die van zijn geboorte af aan
zijn ene zijde gans lam was en die men Hem tegenbracht, Hem
om hulp smeekte, genas Hij hem op de straat, alsook een
paar blinden. Daarna ging Hij in enige huizen en
genas er verscheidene zwaarzieke bewoners en ook
ouderlingen, mannen en vrouwen. Daaronder
waren wat waterzuchtigen in de hoogste graad, ook
nog een vrouw, die verschrikkelijk opgezwollen was.
In totaal genas Hij er toch niet méér dan 15.
Hier telde K. hen op haar vingeren, terwijl zij ze zich één na één in het 
geheugen terugriep en zei: “Hier zoveel blinden, daar zoveel 
stommen, ginds zoveel lammen, enz.”  
Jezus ging vervolgens naar de synagoge, waar zich ook zieken
verzameld hadden, maar Hij ging hen voorbij:
Hij onderhield en vierde de sabbat (door, zoals Hij hun gezanten
beloofd had, geen zieken op de sabbat te genezen), en ik herinner
mij geen tegenspraak of stoornis.
De sabbatlezing was uit het Oud Testament, hoe God
tot Mozes in Egypte sprak, en uit Ezekiël, hoofdstukken
28 en 29.
Ezechiël 28
Profetie over de vorst van Tyrus
1. Het woord des HEREN kwam tot mij:
2. Mensenkind, zeg tot de vorst van Tyrus: zo zegt de Here HERE: omdat uw hart hoogmoedig
geworden is en gij zegt: ik ben een god, een godenwoning bewoon ik midden in zee, – terwijl
gij een mens zijt en geen god – en gij in uw hart uzelf gelijkstelt met een god;
3. voorzeker, gij zijt wijzer dan Daniël, geen geheim is voor u verborgen; 4. door uw wijsheid
en uw inzicht hebt gij u een vermogen verworven en goud en zilver verzameld in uw
schatkamers;
5. door uw wijs beleid bij de handel hebt gij uw vermogen vermeerderd, en uw hart is trots
geworden op uw vermogen.
6. Daarom, zo zegt de Here HERE, omdat gij in uw hart uzelf gelijkgesteld hebt met een god,
7. daarom, zie, Ik breng vreemdelingen over u, de gewelddadigste der volken; die zullen hun
zwaarden trekken tegen de luister van uw wijsheid en uw glans ontwijden.
Fascikel 21
1850