Jezus ging vervolgens met de leerlingen naar de synagoge om de
sabbat te sluiten. Hij hield een strenge en scherpe
redevoering, noemde daarin God zijn hemelse Vader
en kondigde strafgerichten aan over Jeruzalem en
ook over allen die Hem niet aannemen zouden.
Ook tot zijn leerlingen richtte Hij openlijk het woord
en maakte gewag van een aanstaande vervolging en
vermaande hen tot geduld, getrouwheid en
volharding.
Toen nu de Farizeeën hoorden dat Hij niet langer wilde blijven,
noch iemand genezen, begonnen zij de vrije loop aan hun ergernis
te geven en vroegen opgewonden onder elkander: “Wie is Hij
dan? Wie meent Hij dat Hij is? Van waar heeft Hij zijn leer en
wetenschap? Hij is toch van hier? Zijn vader was de timmerman;
zijn verwanten, zijn broeders en zusters zijn van hier.”
Onder deze laatsten verstonden zij ook Maria Heli, Anna’s eerste
dochter en haar kinderen, Jakob, Heliakim, Sadok, die leerlingen
van Joannes waren, en Maria van Kleofas, met haar zonen en
dochters, enz. (Mt. 13, 55-57; Mk. 6, 3).
Jezus antwoordde hun niet en ging door met zijn
toespraak tot de leerlingen. Maar een vreemde Farizeeër
uit het gewest van Sefforis wond zich op en viel ongewoon driest
tegen Jezus uit: “Wie zijt Ge dan? Bent U dan vergeten dat U nog
vóór enkele jaren, kort vóór uw vaders dood, met hem in mijn
huis houten schermwanden gemaakt hebt?”
Ook nu antwoordde Jezus niet, doch zij schreeuwden Hem
toe: “Antwoord! Zijn dat manieren niet te antwoorden aan
eerbiedwaardige mannen?”
Hierop sprak Jezus tot de overmoedige man zoveel als:
“Ik heb toen uw hout bewerkt en u doorschouwd en
het betreurd dat Ik u zelfs niet van de harde korsten
van uw hart zou kunnen bevrijden, zoals het nu uit
dit voorval blijkt. Gij zult geen aandeel aan mijn
Fascikel 21
1855
|