background image
Wat Jezus hier zei was ook slechts bedoeld voor die leerlingen, die thans 
met Jezus naar Judea reisden, waar Hij vervolgingen tegemoet zag.  
996.
Na de sabbat verlangden nog vele aanwezige zieken genezen te
worden, maar tot grote ergernis van de Farizeeën genas Hij
niemand meer, en hier en daar volgden enigen de
onbeschaamdheid na van de Farizeeën in de synagoge en riepen:
“Weet U nog dit? weet U nog dat?”, een herinnering uit hun
vroeger leven oprakelend. De Farizeeën zeiden Hem ook dat Hij
ditmaal een kleiner gevolg meehad dan de eerste maal en zij
vroegen of Hij dan ook niet weer zijn intrek bij de Essenen wilde
nemen; zij konden dezen niet lijden.
De Essenen gingen in het algemeen niet veel luisteren naar de
openbare predikingen van Jezus en Deze sprak ook zelden
over hen. De verlichten onder de Essenen gingen later naar
Jezus’ Gemeente over; zij spraken Jezus niet tegen en erkenden
Hem als de Zoon van God. Jezus bezocht inderdaad ook nog de
Essenen, bij wie Hij de laatste maal geweest was en nam daar met
zijn leerlingen een kleine maaltijd en leerde er nog tot in de
nacht.
Omstreeks 10 uur kwamen de Apostelen, die in Opper-Galilea
arbeidden, Petrus, Matteüs en Jakobus de Meerdere terug; zij
hadden hun medeapostelen in het gewest van Seleucia, ten oosten
van het meer Merom, achtergelaten.
Andreas, Tomas en Saturninus, die onlangs aangekomen was, en
nog een apostel, meen ik, keerden in hun plaats terug.
Jezus verliet om één uur in de nacht met de leerlingen de stad
Nazareth en ging omtrent 2 uren in de richting van de Tabor, naar
het stadje, waar Hij onlangs, kort na de opwekking van de
jongeling van Naïm, op zijn terugweg naar Kafarnaüm, de
melaatse kasteelheer genezen had (fasc. 20, nr. 881).
Fascikel 21
1858