waggelend tegemoet. Dit was een aangrijpend tafereel. Als een
kind werd zij hun door haar moeder tegemoet geleid; de meisjes
waren verheugd, je kan niet méér; zij omarmden en leidden haar.
Ozias vroeg Jezus ook of de ziekte van het kind haar overkomen
was wegens een schuld van de ouders, en ik meen dat Jezus
antwoordde: “Door een beschikking van God.”
Ook al deze vriendinnen van de genezene dankten de Heer en
Jezus hield voor een talrijk toegestroomde menigte een
vermanende lering en ging dan naar het voorhof van het huis,
waar vele mensen, op de tijding van zijn aanwezigheid in dit huis,
zieken aangebracht hadden. Ook Petrus en Joannes bevonden
zich hier. Op dit voorhof genas Jezus zieken van alle
aard, en begaf zich daarop, vergezeld van vele mensen, naar de
synagoge. Hier wachtten reeds op Hem de Farizeeën en een grote
menigte mensen.
In de synagoge verhaalde Hij een parabel van een
herder en zei dat Hij zelf verloren schapen opzocht,
dat Hij ook zijn knechten uitgezonden had om ze op
te zoeken en dat Hij voor zijn schapen wilde sterven
(cfr. Joa. 10). Hij verklaarde ook dat Hij een kudde op
een berg had, die in veiligheid was. Alleen door
eigen schuld en nalatigheid kon een van die
schapen, die toch beveiligd waren, nog door wolven
verslonden worden.
Hij vertelde ook een parabel die betrekking had op
zijn zending en sprak: “mijn Vader heeft een
wijnberg.” Maar de Farizeeën begonnen reeds spottend oogjes
naar mekaar te werpen, en aan het slot van de parabel,
waarin voorkwam dat alle dienaren van zijn Vader
door de boze wijngaardeniers mishandeld werden en
dat Hij nu zijn Zoon zelf zond, die eveneens
uitgestoten en gedood zou worden, spotten en lasterden
de Farizeeën openlijk en vroegen onder elkander: “Wie is Hij?
Fascikel 21
1901
|