1018.
Mikal, de dochter van Ozias, was lam van jongsaf aan.
Dat zij zo lang door onmacht gebonden bleef, was een genade.
Gedurende de tijd van het zondegevaar was zij door ziekte
geboeid en aan haar ouders tot de beoefening van de liefde en
het geduld gegeven.
Was zij in haar jeugd gezond geweest, wat zou er wellicht van
haar en haar ouders geworden zijn? Zij hadden naar Jezus
niet verlangd en Jezus had hen niet gelukkig gemaakt; zij
hadden in hem niet geloofd; de dochter was door Hem niet
genezen geworden, hetgeen haar nu een grote kracht en
sterkte verleende, zo naar lichaam als naar ziel.
Zo was haar ziekte een beproeving, die zij als erfdeel van de
zonde had meegekregen, of een weldadige kastijding, die haar
en haar ouders tot zielezaligheid moest strekken en hen er op
moest voorbereiden.
Hun geduld en lijdzaamheid was een medewerking met de
genade en bracht aan allen in de hun door God opgelegde
strijd, de kroon van de zegepraal, nl. de wonderbare, door
Jezus bewerkte genezing van lichaam en ziel. Welke genade
gebonden te zijn tot alle kwaad en toch vrij tot het goede in de
geest, tot de Heer komt en het lichaam en de ziel ontbindt en
bevrijdt!
Jezus sprak nog met Ozias; deze vertelde Hem ook het
nieuws van de ingestorte Siloëtoren en der mensen die er bij om
het leven gekomen waren; ook sprak hij met weerzin over
Herodes, die door sommigen heimelijk van dit verraad werd
verdacht. Ook hier zei Jezus: “Nog groter rampen
zullen over de verraders en valse bouwmeesters
komen dan over de daar verongelukte; indien
Fascikel 21
1904
|