background image
Tot bij deze deur, in de verwijderdste hoek, was ook een reeds 38
jaar zieke, een met lamheid geslagen man, achteruit geschoven;
hij lag in een cel van de mannen. Toen Jezus bij deze gesloten
deur kwam, klopte Hij aan en men opende voor Hem. Voorbij de
zieken gaande, richtte Hij zich naar de gangen, die nader bij de
vijver waren, waar allerlei zieken zaten en lagen.
Hier onderrichtte Hij de zieken, en de leerlingen deelden
aan de armsten klederen en brood uit, ook dekens en doeken,
welke de vrouwen hun meegegeven hadden. Voor de zieken die
hier lagen, aan zichzelf of aan hun oppassers overgelaten, was
deze liefdegifte een ongewone troostelijke verrassing; zij waren er
zeer door getroffen.
Nadat zij Jezus’ woord gehoord hadden, dat Hij hun op meerdere
plaatsen toestuurde, vroeg Hij aan velen of zij geloofden
dat God hen kon helpen, of zij wensten genezen te
worden en of zij berouw over hun zonden hadden, of
zij bereid waren boetvaardigheid te doen en zich te
laten dopen?
Daar Hij echter zelf hun zonden gedeeltelijk noemde,
waren zij zeer ontsteld en zeiden: “Meester, Gij zijt een Profeet!
Zijt Gij misschien Joannes?” Want zijn dood was nog niet
algemeen bekend en in vele steden werd nog het gerucht van zijn
invrijheidstelling verspreid.
Jezus zei hun, doch slechts in algemene,
dubbelzinnige termen, wie Hij was, en genas er
verscheidene, ook blinden. Hij beval hun zich de
ogen met water uit de vijver te wassen, waarin Hij
olie had gemend, stil naar huis te gaan en er niet
veel over te praten, tot na de sabbat.
Ook de leerlingen heelden, doch in andere gangen, en allen
moesten zich in de vijver gaan wassen.
Fascikel 22
1994