background image
De vrouwen waren in het wit gekleed in lange mantels en
gesluierd; de mannen droegen zwarte rouwmantels, en om de hals
hadden zij smalle banen stoffe of lange doeken (of sjerpen)
hangen, die aan het ene uiteinde in lange repen gespleten waren;
er brandden vele lampen in de kelder.
Het lichaam werd op een tapijt gelegd, weerom losgewonden en
onder vele tranen nogmaals met zalven, geurige kruiden en mirre
gebalsemd. Het was een hartverscheurende aanblik, toen zij dit
lichaam zonder hoofd beschouwden; zij waren eindeloos
bedroefd, omdat zij zijn teerbemind aangezicht niet meer
weerzagen, doch zij stelden het zich voor de geest, zoals zij het
zich nog duidelijk uit het nabije verleden herinnerden.
Ieder aanwezige voegde een bosje mirre of andere welriekende
specerijen er bij, en dan legden zijn leerlingen hem, stevig
ingewikkeld, op de grafbank die in de wand ingehouwen was
boven het grafleger van zijn vader; bij deze gelegenheid hadden
zij ook diens gebeente vers gereinigd en opnieuw ingewikkeld.
Nu werd door de Essenen ook nog een soort goddelijke dienst
verricht565, want Joannes beschouwden zij als één van de hunnen,
ja, nog hoger dan één van de hun beloofde profeten. Tussen de
beide rijen, die zij vormden, stond een draagbare altaartafel en een
van hen, door twee dienaren geassisteerd, verrichtte de dienst.
Allen legden kleine broden op het altaar, waarop in het midden de
figuur van een paaslam lag; zij bestrooiden dit lam met allerhande
kleine kruiden of twijgjes. Boven het lam op het altaar lag een
rode en witte doek, die het bedekte (cfr. fasc. 2, nr. 49, voetnoot
103).
565 Goddelijke dienst. – “De Essenen sturen offeranden naar de tempel”,
zegt Flavius Josephus, “maar zelf gaan zij er niet heen, daar zij eigen
plechtigheden hebben, waarin zij offeranden opdragen en dit geschiedt met
ceremoniën, die nog plechtiger zijn dan in de tempel.” (Ant. jud. III, 222).
Uit het Esseens kerkhof nabij de noordwesthoek van de Dode Zee, waar niet
minder dan 1000 geraamten begraven liggen en dit in goede orde en
rangschikking, blijkt dat zij een bepaalde, speciale begravingsdienst hadden.
Fascikel 22
2005