kende zijn taak. Hij zou naar Kafarnaüm gaan,
daar zieken genezen en onderwijzen; Hij had zich
slechts te vertonen om zijn tegenstrevers tot zwijgen
en machteloosheid te brengen. (Hier kan de lezer in fasc.
21, nr. 947, voetnoot 474, gepast en met nut herlezen).
Toen de leerlingen Hem vroegen wat zij nu verder moesten doen,
antwoordde Hij dat Hij het hun heel binnenkort zou
zeggen; dat Hij de twaalf door een voorrecht over de
leerlingen zou aanstellen, gelijk Hijzelf de Meester
der apostelen was. Na deze en soortgelijke mededelingen
namen zij samen een collatie (= recht om een predikantsplaats te
begeven). Ondertussen was het avond geworden en dan
scheidden zij.
Jezus ging met Maria, de vrouwen en verwanten, in afgezonderde
kleine gezelschappen, oostwaarts over Serobabels dorp, naar het
dal van Kafarnaüm in het huis van Maria. (De volgorde der
plaatsen schijnt hier minder juist, ten ware zij een omweg
gemaakt zouden hebben). De apostelen en leerlingen volgden
andere wegen.
In de nacht kwam Jaïrus nog bij Jezus en vertelde Hem al de
vervolgingen. Jezus stelde hem gerust. Jaïrus was uit zijn
ambt ontzet en nu onverdeeld een volgeling van Jezus geworden.
Jezus te Kafarnaüm.
1075.
31 januari. –
In Kafarnaüm krioelt het van vreemdelingen, zieken en gezonden,
Joden en heidenen. Alle omliggende vlakten, valleien en bergen
zijn met kampementen bedekt. In alle kleine woestijnen en
berghoeken grazen kamelen en ezels. (Voor het begrip ‘woestijn’
zie fasc. 7, nr. 175, voetnoot 371). Ook aan de andere zijde van
Fascikel 22
2047
|