Hij vertelde en verklaarde de gelijkenis van de
onrechtvaardige rechter (Lk. 18, 1, enz.), die aan de
telkens terugkerende en harder en harder kloppende
weduwe eindelijk recht liet wedervaren, om zich van
haar te ontmaken. “Daar nu een onrechtvaardige
rechter dit deed en tenslotte toegaf,” besloot Jezus,
“hoeveel te meer zal mijn hemelse Vader barmhartig
zijn.”
1076.
Hij leerde ook hoe zij bidden moesten en zei in één
adem de zeven vragen van het Onze Vader (Lk. 11; 1-
2), en begon dan het begin er van uit te leggen:
“Onze Vader, die in de hemelen zijt!” Hierover had
Hij vroeger voor de leerlingen hier en daar op de
reizen bereidvaardig het één en ander in het privaat
geleerd, maar nu schakelde Hij dit gebed in zijn
openbare lering in, zoals de acht zaligheden.
Zoals met de acht zaligheden, zal Hij doen met het
Onze Vader. Hij zal dit gebed vraag na vraag
uitleggen en het overal herhalen en het door zijn
leerlingen alom bekend laten maken.
Tevens zet Hij zijn onderricht over de acht
zaligheden op die manier voort.
In zijn uiteenzetting over het gebed zei Hij
ondermeer: “Indien een kind zijn vader om brood
bidt, zal deze aan het kind geen steen geven; en
vraagt het een vis, de vader zal het geen slang noch
schorpioen geven.”
Fascikel 22
2049
|