zelfs nog niet formeel waren aangenomen, omdat zij pas in de
laatste tijd waren toegetreden. De zonen van een broer van Jozef
waren er eveneens bij. (Bedoeld is waarschijnlijk de neef van
Jozef uit Dabrat, wiens zonen Jezus wilde aannemen, zie fasc. 19,
nr. 828).
1082.
Hij onderrichtte de leerlingen een weinig strenger
over al wat hun in de naaste toekomst te wachten
stond, maar toch kondigde Hij hun nog geen zeer
zware vervolging aan.
Hij zei hun menig punt dat Hij hun bij de laatste
uitzending (nrs. 995, 999) nog niet voorgeschreven had,
b.v. dat zij geen reistas, geen geld, geen brood, alleen
één kleed en één paar zolen mochten meenemen; dat
zij tegen de steden, waar men hen niet vriendelijk
zou onthalen, het stof van hun schoeisel moesten
schudden.
Nog veel dergelijke dingen zei Hij hun hier, maar
zond hen hier toch nog niet uit. Dit waren slechts
algemene richtlijnen voor hun ambt als apostelen en
leerlingen in de toekomst.
Hij zei hun veel van wat in het Evangelie bij de leer
der uitzending samen staat (Mt. 10, 1-42),
en ook veel van wat in de grote bergrede voorkomt
en van wat Hij hun ook vroeger reeds geleerd had,
b.v. gij zijt het zout van de aarde.
Ook gewaagde Hij van het licht dat niet onder de
korenmaat geplaatst mag worden, van de stad op de
berg en van de heilige onbezorgdheid (Mt. 5-6-7).
Maar de hoofdzaak was heden dat Hij de apostelen
uitdrukkelijk over de leerlingen aanstelde, hun
Fascikel 22
2064
|