Eerste broodvermenigvuldiging voor de
vijfduizend (Mt. 14, 15-23; Mk. 6, 34-46; Lk. 9, 12-
17; en Joa. 6, 1-15).
1083.
3 februari. –
Hedenmorgen begaf Jezus zich op de berg, waarop Hij reeds
dikwijls over de acht zaligheden geleerd heeft (fasc. 20,
nr. 917). Al het volk was er reeds heengetrokken en vele zieken
waren reeds op een gerieflijke beschutte plaats neergelegd of
neergezet. De andere apostelen hadden reeds alles voorbereid en
geordend.
Jezus en de apostelen begonnen zieken te genezen en
te onderrichten. Ook werden er nog velen die in deze dagen
voor de eerste maal naar Kafarnaüm gekomen waren, gedoopt.
Het doopwater had men in lederen zakken op de berg gebracht; de
dopelingen knielden in een kring en werden door besprenging
over drie tegelijk gedoopt.
Ook de Moeder van Jezus en haar halve zusters en andere
vrouwen waren gekomen en hielpen de zieke vrouwen en
kinderen dienen; zij hadden echter geen gesprek met Jezus en
keerden ‘s namiddags nog bijtijds naar Kafarnaüm terug.
Jezus leerde nog over de acht zaligheden en kwam
heden tot de zesde (de eerste zie fasc. 20 nr. 919).
Ook hernam Hij voor de gehele vergadering de lering
die Hij reeds in het genezingshuis te Kafarnaüm
begonnen was, nl. over het gebed en Hij begon de
vragen van het Onze Vader uit te leggen.
Het was reeds na 4 uur en de ontelbare mensen hadden niets te
eten: reeds gisteren waren zij Hem achterna gekomen en de kleine
voorraad spijzen die zij meegebracht hadden, was ongebruikt.
Velen onder hen werden flauw en in het bijzonder zagen vele
vrouwen en kinderen scheel van de honger en hunkerden naar wat
Fascikel 22
2066
|