Herodes had ze nu allen rond Hesebon, waar hij zijn verblijf had
genomen, samengetrokken.
Nadat de talrijke mensen opgestaan waren, schoolden zij overal in
benden tezamen; zij waren vol verbazing en verwondering over
dit wonderteken van de Heer en van mond tot mond liepen de
woorden: “Waarachtig deze is het! Hij is de Profeet, die in de
wereld moet komen; Hij is de ons Beloofde, enz.!” (Joa. 6, 14).
Nu begon het reeds donker te worden en Jezus zei tot de
leerlingen scheep te gaan en zonder Hem naar
Betsaïda over te varen. Wat Hem betrof, Hij zou hen
later volgen, daar Hij nu nog eerst van het volk
afscheid wilde nemen (Mk. 6, 45).
Hierop daalden de leerlingen met de korven vol broodbrokken
van de berg naar de schepen af, en een deel van hen voeren naar
Betsaïda; het brood namen zij mee om het op de andere zijde aan
de armen uit te delen. De apostelen en enige der oudste leerlingen
talmden nog even en begaven zich dan ook afwaarts naar de oever
en bestegen het schip van Petrus, het enige dat daar nog lag en zij
voeren af.
Jezus nam nu afscheid van het volk, dat zich opnieuw
rondom Hem verzamelde. Hij sprak hun toe over de
weldaden van God en zegde een dankgebed. Het volk
was in de ziel ontroerd en vol geestdrift. Nauwelijks was Jezus
van de leerplaats weggegaan, of hier en daar gingen stemmen op:
“Hij heeft ons brood gegeven: Hij is onze Koning! wij willen
Hem tot onze Koning maken!” En zij liepen Hem na naar de kant
waar Hij heengegaan was. Maar Jezus had dit voorzien
en zij ontdekten Hem niet; Hij ontweek hen op een
berg in de woestijn en bad daar alleen.
Fascikel 22
2073
|