background image
Velen zeiden onder elkander: “Hoe kan Hij zeggen dat Hij het
brood van het leven is, dat Hij uit de hemel nedergedaald is? Hij
is toch de zoon van de timmerman Jozef? Zijn Moeder is hier bij
ons en zijn verwanten bevinden zich onder ons! Ook de ouders
van zijn vader Jozef kennen wij. Hij zegt vandaag dat God zijn
Vader is en morgen verklaart Hij de Zoon des mensen te zijn.”
In al zulke bezwaren bestond hun morren en ondervragen.
Jezus waarschuwde hen om niet zo te morren onder
elkander; door zichzelf konden zij niet tot Hem
komen; de Vader die Hem gezonden had, moest hen
tot Hem trekken.
Ook dit konden zij weer niet begrijpen, en zij vroegen Hem wat
het betekende dat de Vader hen trekken moest; zij namen dit
immers geheel plomp en plat op.
Jezus verklaarde het hun en zei: “Slaat de profeten
na; daar staat dat allen door God onderricht zullen
worden (Jes. 54, 13). Wie het dus van de Vader hoort
en verneemt, komt tot Mij!”
Maar nu antwoordden opnieuw velen: “Zijn wij niet bij Hem en
wij hebben het toch niet van de Vader gehoord noch geleerd.”
Maar Jezus weervoer: “Niemand heeft de Vader
gezien, dan Hij die van God is. Wie in Mij gelooft, die
heeft het eeuwig leven. Ik ben het brood dat uit de
hemel nederdaalde, het brood des levens.”
1095.
Zij spraken Hem opnieuw tegen en zeiden dat zij geen ander
brood kenden, dat uit de hemel nedergedaald was, dan het manna.
Maar Hij verklaarde dat niet het manna het
levengevend brood was, aangezien hun vaderen, die
het gegeten hadden, gestorven waren. Maar dat zich
HIER NU het brood bevond, dat uit de hemel
Fascikel 23
2089