background image
22. Geen enkele weduwe of wees zult gij verdrukken.
23. Indien gij dezen toch verdrukt, voorzeker zal Ik, indien zij luide tot Mij roepen, hun geroep
horen,
24. en mijn toorn zal ontbranden en Ik zal u met het zwaard doden, zodat uw vrouwen
weduwen worden en uw kinderen wezen.
25. Indien gij aan mijn volk, aan de arme bij u, geld leent, zult gij u niet als een schuldeiser
jegens hem gedragen: gij zult hem geen rente opleggen.
26. Indien gij het opperkleed van uw naaste tot pand neemt, zult gij het hem vóór
zonsondergang teruggeven,
27. want dat is zijn enige bedekking, dat is de bekleding voor zijn huid – waarin zal hij zich te
ruste leggen? Wanneer hij tot Mij om hulp zal roepen, zal Ik horen, want Ik ben genadig.
Voorschriften inzake overheid, eerstelingen en het verscheurde
28. De goden zult gij niet vervloeken en een vorst onder uw volk zult gij niet verwensen.
29. Gij zult niet talmen, van uw graan- en van uw wijnoogst te geven. De eerstgeborene van
uw zonen zult gij Mij geven.
30. Evenzo zult gij doen met uw runderen en met uw kleinvee: zeven dagen zullen zij bij de
moeder blijven, op de achtste dag zult gij ze Mij geven.
31. Gij zult Mij heilige mensen zijn; vlees van dieren, die in het veld verscheurd zijn, zult gij
niet eten, gij zult het voor de honden werpen.
***
Exodus 23
Voorschriften inzake de verhouding tot de naaste
1. Gij zult geen vals gerucht verbreiden; gij moogt de schuldige niet helpen als misdadig
getuige.
2. Gij zult de meerderheid in het kwade niet volgen, noch in een rechtsgeding getuigenis
afleggen met de meerderheid mee, om het recht te buigen.
3. Ook zult gij een onaanzienlijke niet voortrekken in zijn rechtsgeding.
4. Wanneer gij een verdwaald rund of ezel van uw vijand aantreft, zult gij ze hem zeker
terugbrengen.
5. Wanneer gij de ezel van uw vijand onder zijn last ziet bezwijken, zult gij dit niet onverschillig
aan hem overlaten. Gij zult hem zeker helpen met afladen.
6. Gij zult het recht van de arme onder u in zijn rechtsgeding niet buigen.
7. Van een bedrieglijke zaak moet gij u ver houden. De onschuldige en de rechtvaardige moogt
gij niet doden, want Ik verklaar de schuldige niet rechtvaardig.
8. Een geschenk zult gij niet aannemen, want een geschenk maakt zienden blind en verdraait
de zaak der onschuldigen.
9. De vreemdeling zult gij niet benauwen, want gij kent de gemoedsgesteldheid van de
vreemdeling, omdat gij vreemdelingen zijt geweest in het land Egypte.
10. Zes jaar zult gij uw land bezaaien en zijn opbrengst inzamelen,
11. maar in het zevende zult gij het braak laten liggen en het met rust laten, opdat de armen
van uw volk eten, en wat zij overlaten zal het gedierte des velds eten. Evenzo zult gij doen met
uw wijngaard en met uw olijfbomen.
12. Zes dagen zult gij uw werk doen, maar op de zevende dag zult gij rusten, opdat uw rund en
uw ezel uitrusten, en de zoon van uw slavin en de vreemdeling adem scheppen.
Voorschriften voor de verhouding tot de HERE
13. Ten aanzien van alles, wat Ik u bevolen heb, zult gij op uw hoede zijn; de naam van andere
goden zult gij niet noemen, hij zal uit uw mond niet gehoord worden.
14. Driemaal in het jaar zult gij Mij een feest houden.
15. Het feest der ongezuurde broden zult gij onderhouden; zeven dagen zult gij ongezuurde
broden eten, zoals Ik u geboden heb, op de bepaalde tijd van de maand Abib, want daarin zijt
Fascikel 23
2093