Maar Jezus herhaalde en beklemtoonde: “Zalig zijn
de armen in de geest. Men moet zich namelijk arm
en behoeftig voelen en ootmoedig zijn vóór God, van
Wie alle wijsheid komt en zonder Wie alle wijsheid
een gruwel is!”
Zij kwamen terug op het onderwerp van gisteren en verzochten
Hem zich nader te verklaren over het brood des levens en
over het eten van zijn vlees en het drinken van zijn
bloed. En terwijl Jezus daarmee doorging en het hun
voortdurend en ondubbelzinnig en beslist bevestigde,
morden velen, zelfs onder zijn leerlingen en zij zeiden: “Dit is een
hard woord, wie kan dat aanhoren.” (een onmogelijk aan te nemen
bewering).
Jezus echter antwoordde: dat zij er geen aanstoot
aan moesten nemen; dat er nog heel andere dingen
zouden komen; en Hij voorzegde duidelijk dat men
Hem zou vervolgen en dat in het uur van gevaar zelfs
de getrouwsten Hem zouden verlaten en vluchten;
dat Hij dan zijn vijand in de armen zou lopen en dat
men Hem doden zou, maar dat Hij toch de
vluchtenden niet zou verlaten, dat zijn Geest bij hen
zou blijven.
Dit ‘zijn vijand in de armen lopen’ was niet letterlijk
zo gezegd, het was eerder ‘zijn vijand omarmen of
erdoor omarmd worden’, ik weet dit niet meer zo juist; Hij
bedoelde, geloof ik, de kus en het verraad van Judas.
Toen zij zich hieraan nog meer ergerden, zei Hij hun ook:
“Maar wat zal het zijn, wanneer gij de Mensenzoon
daarheen zult zien opvaren, waar Hij te voren was?
De Geest is het die levend maakt; het vlees baat tot
niets. De woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn
geest en leven. Waar onder u bevinden zich enigen
die niet geloven; daarom zei Ik u: Niemand kan tot
Fascikel 23
2098
|