background image
14. Van hen zond hij maandelijks bij afwisseling tienduizend naar de Libanon, zodat zij één
maand in de Libanon waren en twee maanden thuis; en Adoniram stond over de herendienst.
15. Voorts had Salomo zeventigduizend lastdragers en tachtigduizend steenhouwers in het
gebergte,
16. behalve Salomo’s hoofdopzichters over de arbeid, drieduizend driehonderd, die aangesteld
waren over het volk dat de arbeid verrichtte.
17. En de koning gebood, dat men grote, kostbare stenen zou uitbreken om het huis op
gehouwen stenen te grondvesten.
18. De bouwlieden van Salomo en van Chiram en de Giblieten behieuwen de boomstammen en
de stenen, en maakten ze pasklaar voor de bouw van het huis.
***
1 Koningen 6
Salomo’s tempelbouw
1. In het vierhonderd tachtigste jaar na de uittocht der Israëlieten uit het land Egypte, in het
vierde jaar van Salomo’s regering over Israël, in de maand Ziw, dat is de tweede maand,
bouwde hij het huis voor de HERE.
2. Het huis dat koning Salomo voor de HERE bouwde, was zestig el lang, twintig el breed en
dertig el hoog.
3. De voorhal aan de voorzijde van de hoofdzaal van het huis was twintig el lang over de
breedte van het huis en tien el diep, vóór aan het huis.
4. Ook maakte hij aan het huis vensters van eng latwerk.
5. Voorts bouwde hij tegen de muur van het huis een aanbouw, rondom tegen de muren van
het huis, rondom tegen de hoofdzaal en de achterzaal; en hij maakte die rondom met
verdiepingen.
6. De benedenste verdieping had een breedte van vijf el, de middelste van zes el en de derde
van zeven el, want hij bracht aan het huis rondom van buiten inkortingen aan om niet in de
muren van het huis in te hoeven grijpen.
7. Toen het huis gebouwd werd, werd het opgetrokken van steen, afgewerkt aan de groeve, en
geen hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap werd gehoord bij het bouwen van het huis.
8. De toegang tot de benedenste verdieping was aan de rechtervleugel van het huis, en met
wenteltrappen ging men op naar de middelste en van de middelste naar de derde.
9. Toen hij de bouw van het huis voltooid had, dekte hij het huis bij wijze van vakken en rijen
met cederhout.
10. En nadat hij de aanbouw tegen het gehele huis opgetrokken had, (elke verdieping) vijf el
hoog, betimmerde hij het huis met cederhout.
11. En het woord des HEREN kwam tot Salomo:
12. Aangaande dit huis, dat gij bezig zijt te bouwen – indien gij in mijn inzettingen wandelt,
mijn verordeningen doet en al mijn geboden in acht neemt door daarnaar te wandelen, zal Ik
aan u het woord gestand doen, dat Ik tot uw vader David gesproken heb,
13. dat Ik te midden der Israëlieten zal wonen en mijn volk Israël niet zal verlaten.
14. Toen Salomo de bouw van het huis voltooid had,
15. betimmerde hij de muren van het huis van binnen met cederen planken; van de vloer van
het huis af tot de balken van de zoldering overtrok hij ze van binnen met hout; hij bedekte
echter de vloer van het huis met cypressen planken.
16. Voorts schoot hij de twintig el achter aan het huis af met cederen planken, van de vloer af
tot de balken, en bouwde het daarbinnen tot een achterzaal, tot het heilige der heiligen.
17. En veertig el mat het huis, namelijk de hoofdzaal, daarvóór.
18. En cederhout was aan het huis van binnen: beeldwerk van kolokwinten en open
bloemknoppen; het was alles cederhout, er was geen steen te zien.
19. Zo richtte hij binnen in het huis een achterzaal in, om daar de ark van het verbond des
HEREN te plaatsen.
Fascikel 23
2110