Er vloeit een riviertje naast de stad, waarvoor men een doorgang
gemaakt heeft. (Ein Flüsschen, welches sie durchgeleitet haben.)
Waarschijnlijk is de beek bedoeld, die door een spleet van de rots
in de vlakte uitmondt; zie tekst in voetnoot.
De stad ligt zeer wonderlijk, wijd verspreid, door vele heuvelen,
terrassen en spalierwanden met leibomen onderbroken; ze bestaat
uit vele bijzondere kastelen, waaromheen het dienstpersoneel
woont, zodat de tuinen en woningen aan elkander grenzen.
De mensen leven hier van de tuinbouw; zij kweken vruchten en
gewassen van allen aard, ook kalmus, mirre, balsem, boomwol en
vele soorten van welriekend kruid; zij verzenden dit naar Tyrus en
Sidon, verpakt in korven van matten, biezen, spinthout en riet, die
door mensen gedragen of op ezels en kamelen getransporteerd
worden.
Fascikel 23
2122
|