toe. (Zoals nu nog de eerste-rangs-weg die de oude vervangen
heeft).
Op zijn weg naar hier heeft Jezus deze weg eenmaal doorsneden
(nr. 1132, begin). Dáár woont Enuë, de vrouw die Hij van
bloedvloeiing genezen heeft (nr. 1114, voetnoot 586). Daar
wonen ook vele Farizeeën.
Jezus sprak in deze dagen veel over de toekomstige
beproevingen. Eens zei Hij dat zijn opneming
naderde, waarmee Hij waarschijnlijk zijn
gedaanteverandering op de Tabor bedoelde (nacht
tussen 8 en 9 april). “En daarna,” zei Hij, “zal men mij
overal vervolgen en Mij naar het leven staan.”
Over het brood dat het leven geeft, het eten van zijn vlees, het
drinken van zijn bloed, heeft Hij sedert de laatste verbittering te
Kafarnaüm in het openbaar niet meer gesproken.
Ook had Hij deze lering hoofdzakelijk voorgehouden
om de leerlingen te beproeven en hun rangen van de
halfslachtigen te zuiveren, om ze niet langer als
ballast en schadelijke elementen achter zich aan te
moeten slepen (cfr. Jes. 7, 15).
1138.
Hierboven in de streek van Regaba is het een prachtig, maar
ietwat wild gewest. Ten noordoosten van hier is het kaal, woest
en steenachtig. (Zo ligt b.v. in die richting de steenachtige streek
Trachonitis). Kostbare boomvruchten, gelijk in het land
Gennezaret, groeien hier niet, maar op de vlakten (van dit
hoogland) veel graan, en op de bergen waar Jezus gisteren heen
vluchtte, is veel weiland met lang, en ook met malser kort gras en
met kruiden.
Daar grazen grote kudden ezels en koeien, waaronder enige met
zeer brede hoornen en zwarte, omhoogstaande snuiten; andere
houden de kop neergebogen en de hoornen vooruit; van vele
Fascikel 23
2175
|