woestijn dreven en de dood tegemoet joegen, en Hij
beschuldigde hen van bloeddorst en zei, doelend op
zijn lijden en dood, doch voor hen onverstaanbaar,
dat de tijd naderde waarop zij op dezelfde wijze een
onschuldige, die hen beminde en alles voor hen
gedaan had, die niet figuurlijk, maar werkelijk hun
zonden droeg, uit de stad zouden drijven en met
groot geraas vermoorden607.
Dit verwekte onder de Farizeeën een hevige opwinding,
verontwaardiging tegen Jezus. Terwijl zij niet ophielden Hem te
beledigen, verliet Hij de stad. Maar zij kwamen Hem achterna
gelopen en eisten een nadere verklaring, maar Hij antwoordde
dat zulk een verklaring op dit ogenblik hun
onverstaanbaar zou zijn.
Ondertussen had men dwars door het gedrang een doofstomme tot
Jezus gebracht, opdat Hij hem zou genezen. Deze genezing
staat in het Evangelie vermeld (Mk. 7, 30-37).
Het was een herder uit het gewest, een goede, deugdzame man; de
zijnen leidden hem tot Jezus en baden de Heer hem de hand te
willen opleggen.
Jezus liet hem uit het gedrang brengen en de Farizeeën
volgden Hem en Hij heelde hem vóór hun ogen, opdat zij
zouden zien dat Hij door de kracht van het gebed en
van het geloof in zijn hemelse Vader, en niet door de
duivel genezingen bewerkte. Jezus bracht nu zijn
vingeren in de oren van de doofstomme en raakte
607 Een Frans uitgever, Duley, O.P. plaatst hier de volgende bemerking:
“Deze bok was een voorafbeelding van Jezus, die, met de zonden beladen,
buiten Jeruzalem gedood werd.
Men bemerkt in Jezus’ onderricht een geleidelijke vooruitgang of verdere
openbaring.
Nu het laatste jaar van zijn openbaar leven begint, spreekt Hij reeds veel
duidelijker over zijn bloedig offer.”
Fascikel 23
2201
|