background image
De nieuwe wetten van Pilatus betreffende een belasting ten nadele
van de tempel, werden van daar aan het volk voorgelezen. Deze
opbrengst moest voor een waterleiding dienen, die tot op de grote
markt en tot in de tempel zou komen. In de nieuwe bepalingen
was er ook sprake van zekere eerbetuigingen, titels en offeranden
voor de keizer. Maar er ontstond een groot gewoel, getier en
gemor onder het volk, en in ‘t bijzonder waar de Galileeërs in
groepen samengeschoold stonden; doch heden verliep alles nog
betrekkelijk rustig. Pilatus gaf hun de tijd om zich te bedenken en
liet het voorlopig bij bedreigingen. Het volk ging dan al
grommend uit elkaar.
De Herodianen waren de heimelijke drijfveren van de woeling, de
opwinders van het volk, maar zij deden alles zo bedekt, dat men
hun schuld niet kon bewijzen. Zij hadden Judas, de Gauloniet, op
hun hand, en deze had een gehele sekte van Galileeërs achter zich,
die hem aanhing en tot wie hij telkens opnieuw tegen de cijns van
de keizer uitviel. Onder godsdienstige voorwendsels en motieven
hitste hij bij elke gelegenheid hun vrijheidsliefde aan618.
618 Judas de Gauloniet. – De onlusten in Jeruzalem, door K. hier
beschreven, zijn vermeld bij de Evangelist Lukas, 13, 1.
Dit baart dus geen moeilijkheid: “Sommigen vertelden aan Jezus het nieuws
van de Galileeërs, wier bloed Pilatus met dat hunner offerdieren vermengd
had.”
Een probleem, ook door de geleerden tot heden toe nog niet opgelost, zit
vast aan de naam Judas de Gauloniet.
In Flavius Josephus ‘De joodse oorlog’, I, 177, wordt een Judas bijgenaamd:
de Galileeër. Hij verzette zich met zijn aanhangers tegen de volkstelling die
onder keizer Augustus en onder de landvoogd Coponius in de tijd van
Christus’ geboorte, met het oog op een nieuwe belasting, gehouden werd.
Judas verzamelde aanhangers en hitste ze op met principes als deze:
“Belastingen aan vreemde overheersers betalen en hun gehoorzamen is
ongehoorzaam zijn aan God, onze enige Heer en Meester. Het is goddelijke
eer bewijzen aan mensen!”
Zijn aanhangers vormden een sekte, die men later ‘de Sikariërs’ of
‘dolkhanteerders’ noemde. Ze is, volgens Flavius Josephus de vierde van
de 4 grote joodse sekten; de drie andere zijn:
Fascikel 23
2237