background image
Toen Jezus in de beschrijving van zijn lijden aan zijn
verheffing op het kruis gekomen was, strekte Hij zijn
armen wijd uit, als om te zeggen: “Zo zal de Zoon des
mensen verheven worden.” (cfr. Joa. 12, 32-34), en zijn
aangezicht was naar het zuiden gekeerd.
Dan werd Hij als geheel van licht doordrongen, Zijn gewaad
schitterde wit en blauwgetint, en ik zag Hem, en ook de
profeten, ja, ook de apostelen van de aarde omhoog geheven.
Ondertussen scheidden de profeten van Hem en verdwenen in de
duisternis: Elias en Mozes naar het oosten en Malakias naar het
westen.
Petrus sprak nu, buiten zichzelf van vreugd en bedwelming:
“Meester, hier is het goed voor ons, hier zullen wij 3 hutten
bouwen, één voor U, één voor Mozes en één voor Elias.”
Hij meende dat zij geen andere hemel meer nodig hadden, omdat
alles hier heus zo zalig en zo zoet was. En onder de hutten
verstond hij plaatsen van rust en eer, woningen der heiligen.
Doch hij zegde dit slechts in de overmaat van zijn vreugd en
bedwelming en in een toestand van geestverrukking (waarvan hij
nog niet geheel bekomen was), zonder te weten wat hij zei. (Lk. 9,
33).
Nu geschiedde het, toen zij hun normaal bewustzijn herkregen
hadden, dat ik een witte lichtwolk, zoals een dauw die ‘s
morgens over de weiden hangt, over hen zag komen.
Ik zag de hemel boven Jezus open en het beeld van de
allerheiligste Drievuldigheid, zoals ik het in menig geval zie;
ik zag nl. God de Vader op een troon in de gedaante van een
hoogpriesterlijk ouderling met aan zijn voeten allerlei
(hiërarchisch) geschikte scharen van engelen en gestalten.
Een stroom van licht stortte zich over Jezus uit en een stem
kwam als een zoete, zacht-suizende wind, over de apostelen
Fascikel 24
2290