50. Ik moet gedoopt worden met een doop, en hoe beklemt het Mij, totdat het volbracht is.
51. Meent gij, dat Ik gekomen ben om vrede op aarde te brengen? Neen, zeg Ik u, veeleer
verdeeldheid.
52. Want van nu aan zullen vijf in één huis verdeeld zijn, drie tegen twee en twee tegen drie.
Zij zullen verdeeld zijn,
53. vader tegen zoon en zoon tegen vader, moeder tegen dochter en dochter tegen moeder,
schoonmoeder tegen haar schoondochter en schoondochter tegen schoonmoeder.
54. Hij zeide ook tot de scharen: Wanneer gij een wolk ziet opkomen in het westen, zegt gij
dadelijk: Er komt regen, en het gebeurt.
55. En wanneer gij de zuidenwind ziet waaien, zegt gij: Er zal hitte komen, en het gebeurt.
56. Huichelaars, het aanzien van aarde en hemel weet gij te onderkennen, waarom onderkent
gij deze tijd niet?
57. En waarom ook oordeelt gij niet uit uzelf wat recht is?
58. Want, als gij met uw tegenpartij naar de overheid gaat, geef u dan onderweg moeite om
van hem af te komen; anders zal hij u voor de rechter sleuren en de rechter zal u de
gerechtsdienaar overgeven en de gerechtsdienaar zal u in de gevangenis werpen.
59. Ik zeg u, gij zult daar voorzeker niet uitkomen, vóórdat gij ook de laatste duit betaald hebt.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
Fascikel 24
2302
|