grote hoeveelheid voorraad voor de Gemeente beladen waren. De
oudste vrouwen hadden beurtelings op die ezels gereden. Na
Jezus’ afreis uit Jeruzalem vernomen te hebben, waren ook zij de
volgende dag van daar vertrokken, maar onderweg hadden zij
even gedraald.
Jezus had eerst een kort gesprek met hen en ging hierop
tot een maaltijd bij de Farizeeën, die Hem ter tafel uitgenodigd
hadden.
Twist om het plukken van koornaren.
Deze Farizeeën hadden op de gehele weg nagegaan wat Jezus
overal gedaan en gezegd had en daar zijn leerlingen op de laatste
sabbat (op 5 april) bij Atarot (waarschijnlijk onder de
sabbatwandeling, maar het is niet vermeld; zie nr. 1185, 5 april)
koornaren afgetrokken en gegeten hadden, maakten zij Jezus daar
een verwijt van. Enige bespieders hadden dit aan de Farizeeën
overgebracht.
Ook nog veel andere dingen legden zij Jezus te laste, b.v. het
nalaten der handenwassing en menige andere reiniging en
onderhouding; hiertoe moesten zij zich als leerlingen van een
rabbi, zoals alle leerlingen van rabbijnen, gehouden achten.
Jezus geraakte hierop in een hevige twist met hen en
verweet hun onder meer andere dingen ook datgene
wat in het Evangelie bij dit voorval staat.
Hier plaatst Brentano een nota die wel onnodig schijnt.
Om K. niet in strijd te brengen met de Evangeliën veronderstelt hij
dat hier niet het geval van Matt. 12, 1‐8, van Mk. 2, 23‐38 en Lk. 6, 1‐5
bedoeld is, daar zij dit plukken vertellen vóór de genezing van de
man met de verdorde hand.
Dit arenplukken van Mt. 12, 1‐8 had plaats, meent hij, tijdens een
vroegere oogst en hier bij K. hebben wij te doen met een ander
geval: de Farizeeën herhalen hun beschuldiging en Jezus weerlegt ze
Fascikel 24
2304
|