20. Wanneer iemand geslachtsgemeenschap heeft met een vrouw, terwijl zij, als slavin, aan
een man ondergeschikt is, maar niet losgekocht, noch haar een vrijbrief is gegeven, dan zal een
straf toegepast worden; zij zullen niet ter dood gebracht worden, omdat zij niet vrijgelaten was.
21. Hij zal zijn schuldoffer voor de HERE bij de ingang van de tent der samenkomst brengen,
een ram ten schuldoffer.
22. En de priester zal door de ram van het schuldoffer verzoening over hem doen voor het
aangezicht des HEREN, voor de zonde die hij begaan heeft, en hem zal vergiffenis geschonken
worden voor de zonde die hij begaan heeft.
23. Wanneer gij komt in het land en allerlei vruchtbomen plant, dan zult gij de vrucht daarvan
als verboden beschouwen; drie jaar lang zal zij u verboden zijn, zij zal niet gegeten worden.
24. In het vierde jaar echter zullen alle vruchten daarvan tot een lofprijzing de HERE geheiligd
zijn.
25. In het vijfde jaar zult gij dan de vrucht daarvan eten, opdat zij u een grotere opbrengst
geven: Ik ben de HERE, uw God.
26. Gij zult niets met het bloed eten; gij zult niet aan waarzeggerij of toverij doen.
27. Gij zult de rand van uw hoofdhaar niet rond afscheren, en gij zult de rand van uw baard
niet afsnijden.
28. Gij zult geen insnijding voor een dode in uw lichaam maken en geen tekens in uw huid laten
prikken: Ik ben de HERE.
29. Gij zult uw dochter niet ontwijden door haar aan ontucht over te geven, opdat het land
geen ontucht bedrijve en het land niet van schanddaden vol worde.
30. Mijn sabbatten zult gij houden en voor mijn heiligdom eerbied hebben: Ik ben de HERE.
31. Gij zult u niet wenden tot de geesten van doden of tot waarzeggende geesten, gij zult hen
niet zoeken, om u met hen te verontreinigen: Ik ben de HERE, uw God.
32. Voor het grijze haar zult gij opstaan en aan de oude zult gij eer bewijzen en voor uw God
zult gij vrezen: Ik ben de HERE.
33. En wanneer een vreemdeling bij u in uw land vertoeft, zult gij hem niet onderdrukken.
34. Als een onder u geboren Israëliet zal u de vreemdeling gelden, die bij u vertoeft; gij zult
hem liefhebben als uzelf, want gij zijt vreemdeling geweest in het land Egypte: Ik ben de HERE,
uw God.
35. Gij zult geen onrecht doen bij het rechtspreken, bij lengtemaat, gewicht of inhoudsmaat.
36. Een zuivere weegschaal, zuivere gewichten, een zuivere efa en een zuivere hin zult gij
gebruiken: Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte geleid heb.
37. Zo zult gij al mijn inzettingen en al mijn verordeningen nauwgezet in acht nemen: Ik ben
de HERE.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
Ook werd in Ezekiël gelezen over de zonden van de
stad Jeruzalem (Ezek. 22).
Ezechiël 22
Jeruzalems zonden
1. Het woord des HEREN kwam tot mij:
2. Gij mensenkind, wilt gij richten, wilt gij richten de bloedstad? Houd haar dan al haar
gruwelen voor.
3. Zeg: Zo zegt de Here HERE: o stad, die in haar midden bloed vergiet, zodat haar tijd komt,
en die zich afgoden maakt om zich te verontreinigen;
Fascikel 24
2340
|