Openbaar Leven van Jezus
Hoofdstuk XVII –
Jezus’ reis naar Cyprus. – Zijn verblijf op het eiland
(van 29 april tot 5 juni 1823).
Op weg naar Ornitopolis.
1231.
29 april of 21 oktober. –
Ik zag Jezus met een talrijke groep: leerlingen en ook andere
mensen, wel 50 man sterk, een diepe bergvallei volgen (dus gaan
in de richting noordwesten) Het schijnt mij in de morgenstond
geweest te zijn, want de hemel was zo helder; het was een
eigenaardige berg.
Wel een uur lang waren aan beide zijden in de bergwanden
woningen met een aangetimmerde voorhut van lichte sparren, hier
en daar open zodat men erin kon zien; daarin woonden de mensen
als in spelonken. De voorhutten waren meestal met riet en mos of
graszoden bedekt. Hier en daar zag men versterkingswerken of
steunmuren, opdat de aarde van de berg op de weg niet zou
neerstorten. (Bedoeld zijn dus muren die terrassen schragen,
waarop tuinen aangelegd zijn). In die hutten woonden arme,
verworpen heidenen; zij waren hier geplaatst om de weg te
bewaken en het gewest van gevreesde dieren te zuiveren.
Deze mensen kwamen nu tot Jezus en baden Hem om hulp tegen
deze dieren; het waren lange, breedvoetige gespikkelde beesten
als grote hagedissen (varanen waarschijnlijk). Ik zag enige zulke dieren
daar in de nabijheid lopen en zich op een bevel van Jezus, die ook
het gewest zegende, in een naburig zwart moeras, als in een meer van
Fascikel 24
2378
|