Van hier ging Jezus oostwaarts (versta: noordoostwaarts, zie
schets in fasc. 23, nr. 1109), naar de wijk van de Syrofenicische
vrouw, die Hem en de zijnen door haar genezen bloedverwant tot
een maaltijd had laten uitnodigen. Deze man leidde hen daarheen.
1238.
De gebouwen van deze vrouw liggen tussen het Jodengehucht en
Ornitopolis, afgezonderd. (Echter niet in rechte lijn er tussen).
Er zijn daar grote ververijen en weverijen. Vele mensen, ook
vele armen en kreupelen, waarvan Jezus er velen
genas, waren daar verzameld. Het Jodengehucht, waaruit Jezus
hierheen kwam, is door enige afgezonderde huizen met deze
gebouwen verbonden.
De inrichting van de Syrofenicische vrouw is met tuinen en
pleinen en allerhande bijgebouwen wel zo groot als Dülmen; en
dan zijn daar nog allerlei gebouwen die op hun plat dak
wandelplaatsen hebben en waarop de geverfde stoffen te drogen
uitgespannen worden. Men ziet er van gele, purpere, rode en
hemelsblauwe kleur. Het ‘geel’ wordt met het uittreksel van een
plant geverfd, die daar in de nabijheid gekweekt wordt671.
Voor het rood en het purper gebruiken zij slakken uit de zee; ik
zag daar grote slakkenbanken, waar zij gevangen, verzameld of
gekweekt worden; het waren plaatsen vol slijm gelijk
kikvorsenzaad.
In de buurt wordt ook een heester gekweekt, die boomwol
voortbrengt, maar hier niet inheems is. De grond is hier in het
671 Een PLANT om geel te verven is vermeld bij Mislin in I, 261 als een
voortbrengsel van de Libanon; ook vermeldt hij het katoen, de struik- of
boomwol in de kustvlakte.
De zeeslakken om rood en purper te verven zijn algemeen van oudsher
vermaard.
In fasc. 23, nr. 1122, voetnoot 593 en elders zijn de strandmeren en
moerassen bij K. en profane auteurs herhaaldelijk vermeld.
Fascikel 24
2394
|