Boven op het dak is een ordentelijk (miniatuur) tuintje aangelegd,
waar in potten velerhande planten groeien. Alles was er als voor
een feest versierd. De tafel was hoger dan gewoonlijk (= dan in
Judea) en met een rode doek bedekt en hierover lag een
blinkende, doorbroken, (kantachtige) doek, waarvan ik niet weet
of hij van zijde was of van gevlochten fijn stro. Ook de ligstoelen
rond de tafel waren meer volgens het heidense model en minder
lang dan de joodse. Men lag er niet zo uitgestrekt op als in Judea.
Buiten de leerlingen waren zowat twintig man aan tafel; de
vrouwen aten afzonderlijk.
In het ouderlijk huis van Jonas en aan de
doopvijver.
1255.
Na de maaltijd deed men de gewone sabbatwandeling. Men trok
uit en kwam bij de waterleidingen. Nu bracht de nieuwe leerling
Jonas, (die te Gabara onlangs aangenomen was, nr. 1243) Jezus
met de leerlingen naar het huis van zijn vader, dat van de
Jodenstad afgescheiden en tussen tuinen gelegen is: het is een
soort van groot landbouwershuis; het heeft meerdere indelingen of
verblijven, zodat het iets wegheeft van een klooster.
De oude man is een Esseen; bij hem wonen in een afgezonderd
verblijf verscheidene reeds bejaarde vrouwen; het schijnen
verwante weduwen, nichten of dochters te zijn; ze zijn enigszins
verschillend gekleed, in het wit en gesluierd. De oude man was
kinderlijk blij en ootmoedig en liet zich door zijn kinderen tot
Jezus leiden. Hij wist niet wat hij Jezus zou geven; hij bezat geen
schatten; hij wees om zich heen, op zichzelf, op zijn zoon en
dochters, als wilde hij zeggen: “Heer! alles wat wij hebben en
zijn, wijzelf behoren U toe; mijn zoon, die mij als mijn oogappel
lief en duurbaar is, ja, mijn zoon is de Uwe!” Hij nodigde Jezus
en de leerlingen tegen morgen op een maaltijd uit.
Fascikel 24
2433
|