background image
was, en ik dacht: “Dit zijn hongeroogsters”, zoals men bij ons de
landlieden noemt, die vroeger dan de anderen hun oogst afdoen.
Ik zag ook hier en daar in het veld zulke mooie kamillebloemen
staan, veel groter en dikker dan bij ons en ik dacht: “O kon ook
Maria-Kathrientje (mijn nichtje) maar van die bloemen
verzamelen voor mijn zieke ogen, eer men oogst (en ze
vernietigt).” Ook scheen het mij zo vreemd dat het hier nu mei
was, want ik dacht aan de maand oktober, waarin wij hier bij ons
nu zijn. (Zie de bemerking nr. 1230).
De tarwe hier is dik en busselig of dichtgebladerd, bijna als riet;
met de aar wordt de halm slechts een paar handbreedten ver
afgesneden. Benevens veel andere vruchten is hier ook een
struikachtige plant als de erwt en haar bonen zitten in lange
peulen. Op het gebergte zijn vele wijngaarden en olijf- en
vijgenbomen683, die in lange rijen geplant staan en men vindt er
ook vele wolbomen en boomwolstruiken en zeer vele andere
vruchtbomen. Er groeien kruiden waaruit men verf trekt, alsook
welriekende kruiden en vele bessen.
Zij noemt nog veel andere gewassen die zij beschrijft, doch in haar 
gewesttaal en met plaatselijke uitdrukkingen, die niet weer te geven 
zijn.  
In de verte zie ik grote kudden van dieren grazen, die, naar het mij
dunkt, schapen zijn. Ik geloof dat hier ook veel koper of een
683 Wijngaarden, Kamillebloem. – De laatste is in twee geslachten ingedeeld.
Het geslacht Antemis is in ‘The Island of Cyprus’, blz. 159 vermeld als
algemeen verspreid op het eiland. Uit haar gedroogde witte bloemen trekt
men de geneeskrachtige kamille-thee.
Overigens vindt men alle door K. vermelde landbouwproducten heden nog
op het eiland.
Dit is ook het geval met de wijnstok: “Cyprus heeft de naam de grootste
druiventrossen ter wereld voort te brengen.”
Volgens Plinius was de trap die te Efeze naar het dak van de Diana-tempel
leidde, uit een enkele wijnstam van Cyprus vervaardigd. “De grootte der
druiventrossen was in evenredigheid; de wijn is zoet, geurig, gezond en 80
jaar bewaarbaar.”
Fascikel 24
2438