background image
mensen verzamelde tot een Rijk van de almachtige
Vader, de Schepper van de hemel en de aarde (cfr. Joa.
18, 36). Hij kruidde zijn antwoorden met allerlei
diepzinnige lering en verrassende uitspraken, zodat de
landvoogd niet minder over zijn woorden dan over zijn persoon
ten zeerste verwonderd was.
Ondertussen had hij bevolen een verversing bij de bron op de
markt te brengen en hij nodigde Jezus en de zijnen uit hem
daarheen te volgen; zij bezichtigden de bron en namen enige
spijzen die opgediend waren op een stenen bank, waarover men
een tapijt uitgespreid had. Er waren verscheidene bruine schotels
met een vocht van dezelfde kleur, waarin zij hun koeken doopten.
Ook gebruikten zij iets dat, zo ik meen, suikergoed of kaas kon
zijn en er uitzag als stokken van een arm lang en twee duim dik.
(Hetzij werkelijk kaas, want in nr. 1297 herhaalt K: “Zij aten van de 
lange geitenkaas.”; hetzij suikerwaar.  In ‘t laatste geval ligt het voor 
de hand dat de eetwaar gestold druivensap was, een zoete spijs, 
door de Arabieren ‘DIBS’ genaamd en die ook in Israël bekend was 
(espèce de sucre de raisin), Géogr. univ. V, 98;  
dit product smelt in warm water, ‘t H. L. 3e jg. 85; 9e jg. 13).  
Zij aten ook vruchten en gebak in de gedaante van sterren en
bloemen. Kleine kruiken met wijn werden opgediend; andere
kruikjes van bontgeaderde stof, van geheel dezelfde vorm als de
kruiken van Kana, maar veel kleiner, werden met water uit de
bron gevuld. De landvoogd bracht het gesprek ook op Pilatus en
zijn gewelddadig optreden in de tempel en op zijn gedrag en
handelwijze en gaf over dit alles zijn strenge afkeuring te kennen.
Hij sprak ook nog van de instorting van de waterleiding van Siloë.
1262.
Jezus had hier bij de bron nog een gesprek met de
landvoogd, waarvan het onderwerp was: het water,
de verschillende soorten van bronnen, troebele en
klare, bittere, brakke en zoete, en van het groot
Fascikel 25
2446