Hij zei dat Hij gekomen was om de werken van
barmhartigheid te beoefenen en alles te doen wat de
Vader in de hemel wilde, en zó gelijk Hij het wilde.
Het gesprek werd zeer levendig en gaf Jezus
aanleiding tot een strenge strafrede, waarin Hij
nochtans hun milddadigheid jegens de armen, en
alles wat bij hen goed en prijzenswaardig was, loofde,
maar alle schijnheiligheid ongenadig afstrafte.
Het was reeds laat, toen Jezus met de zijnen terugkeerde.
De rabbijnen deden Hem uitgeleide tot aan de poort.
De afgodenpriesteres Merkuria.
1269.
Zodra Jezus met de leerlingen in de herberg (bij Salamis)
teruggekeerd was, kwam een heidens man Hem vragen, enige
stappen met Hem mee naar een tuin te willen gaan, waar iemand
op Hem wachtte; het was een vrouw die in haar nood hulp van
Hem verlangde te bekomen. Aanstonds ging Jezus met de
leerlingen naar de aangewezen plaats, en toen Hij tussen muren
naast de weg een heidense vrouw zag staan, die Hem buigend
groette, deed Hij zijn leerlingen een weinig achteruit
treden en vroeg de vrouw wat zij wilde.
Dit was een zeer bevreemdende vrouw, volslagen onontwikkeld
en diep aan het heidendom verslaafd: zij zat in de meest onterende
godendienst verstrikt. Een oogslag van Jezus had in haar ziel de
onrust geworpen (fasc. 12, nr. 407, voetnoot 166); zij kreeg het
gevoel dat zij in dwaling was en ongelijk had, maar zij had geen
eenvoudig geloof en kon zichzelf niet oprecht en zonder
omwegen beschuldigen. Zij zegde tot Jezus gehoord te hebben
dat Hij Magdalena en ook de bloedverliezende vrouw, die slechts
de zoom van zijn kleed had aangeraakt, genezen had.
Fascikel 25
2459
|