Ik zag bij hen enige sporen van de heilige geheimenissen van Noë
en Sem, doch afschuwelijk misvormd en wanstaltig.
Zij dachten afgodische, ontuchtige theorieën en systemen uit
(Grübeleien), goddeloze handelingen en toverpraktijken, zinden
op vermengingen (Vermischungen, van rassen in
geslachtsverbindingen), die zij vergezeld lieten gaan van
kinderoffers, ten einde een heilige stam voort te brengen.
Ik zag een grote menigte mensen steeds dieper zinken en
afdwalen naar een donker, duivels rijk; zij geraakten dikwijls in
zeer verscheiden profetische, vooruitziende, extatische
toestanden; zij dreven hun noodlottige werkingen in alle
richtingen door en verspreidden overal verwarring en dwaalleer.
Hun toverpraktijken, waarzeggerij en goochelarij oefenden zij
vooral uit bij waterspiegels (cfr. fasc. 19, nr. 826, voetnoot 415).
Ik zag hoe zij, daarin schouwend, fantastische en schitterende,
doch bedrieglijke valse taferelen zagen.
Ook hun ontuchtige omgang pleegden zij meestal bij zulke
waterspiegels en voor deze handelingen richtten zij zich naar niet
minder goddeloze profetieën en bijgelovige sterrenwichelarij, die
zij hielden voor gezichten.
Uit zulke verenigingen met dochters, die niet zelden met geweld
aan andere stammen waren ontroofd, ontstonden geheel
buitengewone mensen met een verschrikkelijke lichaamskracht en
vol vleselijk geweld, die op hun beurt zich van jongsaf met al hun
krachten aan zulk een gruwelijk leven overgaven.
Zo was er na enige generaties een ras van machtige,
toverkrachtige mensen, of, om het zo uit te drukken, een soort
bovenmenselijke wezens gevormd, die door hun gemeenschap en
nauwe verbinding met de boze geesten de anderen beheersten,
aanvoerden en misleidden; zij leefden in een roes van
opgetogenheid, waarvan zij zichzelf geen rekenschap gaven, want
zij verkeerden meest in een dierlijke, helse, toverkunstige,
helderziende toestand.
Fascikel 25
2469
|