De weg was zeer schoon. De meeste oogstarbeiders hadden Jezus
reeds in de synagoge of ook bij de doop gezien.
Zodra zij Jezus nu bemerkten, verlieten zij hun arbeid, eveneens
groepsgewijs (zoals zij groepsgewijs naar hun werk gekomen
waren, zie nr. 1271), legden hun gereedschap neer, en ook het
stuk boomschors, dat zij als een soort hoed tegen de zon op hun
hoofd droegen, daalden haastig af van de hoge bermen, waarop zij
werkten en bogen op de weg voor Jezus neer; menigeen wierp
zich geheel ter aarde. Jezus groette en zegende hen en zij
keerden naar hun werk terug.
1280.
Toen Hij de school naderde, was de leraar van zijn komst reeds
verwittigd, en deze met andere voorname mannen trad Jezus nu
tegemoet, heette Hem welkom, bracht Hem bij een schone bron
(nabij de school), waste Hem de voeten en nam Hem de mantel
af; deze werd uitgeklopt en glad gestreken en dan werden Jezus
drank en spijzen aangeboden.
Met deze mannen en enige andere, die eveneens van Salamis hier
aangekomen waren, zowat 20 in getal, ging Jezus nu van
veld tot veld en onderrichtte hier en daar de
graansnijders in korte parabelen van de zaaier, van
de oogst, van de verwijdering van het onkruid uit het
graan, van het bouwen van nieuwe schuren en van
het onkruid dat in het vuur geworpen wordt.
Wanneer een groep arbeiders zijn onderrichtingen gehoord had,
hervatten zij weer de arbeid en Hij ging naar een andere groep.
Fascikel 25
2480
|