hier te verwachten hadden en over de verwoesting die
Jeruzalem boven het hoofd hing.
De heidenen namen dit alles nog beter op dan de Joden, die vele
moeilijkheden maakten en steeds beroep deden op de hun gedane
beloften, waarachter zij zich als het ware verschansten.
Jezus doorliep met hen alle profeten, paste alle
plaatsen op de Messias toe en verklaarde dat zijn tijd
gekomen was. Hij zou midden onder de Joden
verschijnen en zij zouden Hem niet erkennen; zij
zouden Hem misprijzen, belachelijk maken en
bespotten. Wanneer Hij duidelijk en plechtig zou
verklaren dat Hij de Messias was, zouden zij Hem
gevangen nemen en doden.
Dit wilde er bij velen niet in; zij konden het niet geloven, maar
Jezus toonde hun aan hoe al hun profeten
behandeld geworden waren en zei dat zij de
aangekondigde Messias niet beter zouden
behandelen dan zij degenen behandeld hadden, die
Hem aangekondigd hadden.
De Rekabieten spraken veel met Hem over Malakias, voor wie zij
een grote verering hadden. Zij vertelden dat hij voor een engel
Gods werd aanzien, dat hij reeds als kind deugdzame mensen
bezocht, en nadien dikwijls weerom verdween en dat men ook
niet wist of hij gestorven was. Zij spraken met Jezus lang over
Malakias’ Messiaanse profetieën en over het door hem voorzegde
nieuwe offer. Jezus paste dit alles op de tegenwoordige
en naaste tijd toe.
Fascikel 25
2527
|