spreidden zij vaak matten op de weg open (cfr. fasc. 6, nr. 142,
voetnoot 319), bogen zich voor Jezus en boden Hem als geschenk
voortbrengselen van hun gronden aan, zoals bloemen,
welriekende kruiden, gevlochten kronen en ook flesjes met
reukwerk.
Jezus dankte ze en sprak ermee; zij trokken mee tot in het
voorhof van het huis van Barnabas en plaatsten hun geschenken in
de vergaderzaal (wellicht grote voorzaal, die naar de kant van de
voorhal geopend was en er als één mee uitmaakte). Hier was alles
met bloemen en kransen versierd. De ontvangst die Jezus hier te
beurt viel, geleek op die van Palmenzondag, behalve dat het er
rustiger en hier te lande veel eenvoudiger toeging.
Stilaan werd het avond en dan verwijderden zich de vrouwen.
1301.
Vooral viel mij de klederdracht van de heidinnen op; de jonge
dochters droegen een vreemdsoortige hoofdbedekking, gelijkend
op de koekoekskorven, die ik als kind dikwijls vlocht van biezen
(wat de vorm betreft een soort hen).
Bij enige waren die hoeden eenvoudig zonder versierselen; andere
hadden er nog kransen om gevlochten, waarvan draden tot op het
voorhoofd neerhingen; die draden eindigden met allerhande
sieraden. De benedenrand was bij allen een krans van bloemen,
die van wol of pluimen gemaakt waren. Hun sluier droegen zij
onder die hoed en zij sloegen hem van voren (naar weerszijden)
uit elkaar; of zij wierpen hem in de hoogte op de hoed, en van
achteren lag hij in de nek. Hun gordel was nauw om het lijf
gespannen; zij droegen van voren een borststuk en om de hals
hingen aan kettinkjes allerlei sieraden. Onder de gordel waren zij
zeer breed, want zij hadden vele rokken van dunne stoffe boven
elkander aan; de ene was telkens een spanne langer dan de andere,
en de onderste was eindelijk zeer lang.
Fascikel 25
2529
|