1303.
De bron heeft meerdere wateraders (3 ervan lopen naar de rivier
Pedias, zie nogmaals kaartje hierna of grote kaart 3).
Een andere vloeit door de waterleiding naar Salamis; de baden
van de heidenen zijn aan de andere zijde; dit water vloeit ook naar
de werkplaatsen van de smeden; aanstonds, na de vijver, waarin
het opgevangen wordt, vormt het een klein meer, waar het
weerom uit wegvloeit.
Ook noordwaarts, waar Jezus naartoe ging, vloeit water uit deze
bron; het loopt nu eens onder de grond, dan weer door leidingen
van laag muurwerk.
(Dit noordwaarts lopen van water, zal wel rivierverwarring zijn, zie
VOORREDE, nr. 11. Wellicht daalt nog een beekje neer, of de beek of
de noordhelling van het gebergte moet bedoeld zijn).
De doopbron was onmiddellijk bij de eerste opvanging(-vijver)
van de bron, en gelijk te Salamis ingericht.
Jezus onderwees de Joden en heidenen afzonderlijk.
Ik heb Hem ook met enige leraren over de besnijdenis
horen spreken. Ik hoorde Hem zeggen dat men ze de
heidenen niet moest opdringen (fasc. 9, nr. 221, voetnoot
26), tenware dat zijzelf er om verzoeken.
Anderzijds konden zij van de Joden ook niet eisen
dat zij in hun synagogen zouden toegelaten worden,
want men moest de ergernis vermijden en God er voor
bedanken dat zij de afgodendienst verlieten en het
Heil verwachtten.
Men moest hun in de plaats verstervingen aanraden,
zoals de besnijdenis van het hart en van alle kwade
driften. Hij zou er voor zorgen dat zij apart
onderricht en eigen godsvruchtoefeningen kregen.
Fascikel 25
2533
|