Ik herinner mij dat Jezus de parabel van de zaaier en
van de verschillende aard van de akkergronden
verhaalde; ook het onkruid kwam daarbij te pas.
Voorts de parabel van het kleine, maar vruchtbare
mosterdzaadje dat een boom wordt en overvloedige
vruchten voortbrengt.
Hij illustreerde zijn leer ook met de gelijkenis van een
heester of plant, die hier veel gekweekt wordt en die
uit een zeer kleine kern een scheut voortbrengt, die
een bijna manshoge en armdikke stam of stengel
wordt. Een zeer nuttige heester; het zaad ziet er zeer vast uit,
gelijk dit van het wrang- of longkruid, een onkruid dat bij ons in
het vlas groeit. Ginds wordt de vrucht zo groot als een eikel en ze
is rood en zwart. Men perst er een slijm uit als lijm; de bladeren
zijn geel en rood; ze wordt ook gebruikt, zo ik meen, om te
verven. De kleuren die men er uit trekt, zijn geel, rood en bruin;
men kan er alles van benuttigen, tot de steel toe. (Hennastruik ?).
De gedoopte heidenen waren niet in de synagoge; zij luisterden
naar Jezus van buiten, boven op de verheven plaats of het
dakterras (terras van de zuilengang die naast de synagoge liep of
er tegen aangebouwd was, cfr. nr. 1293, midden).
Fascikel 25
2547
|