huwelijksakten of verbintenissen waren, en ook gebeden
afgelezen.
1325.
Het paar trad onder de troonhemel. De verwanten wierpen
tarwegraan naar hen en spraken een zegen uit. De rabbijn kwetste
de bruid en de bruidegom aan de kleine vinger en liet een druppel
bloed van ieder in een beker wijn vloeien en dezen dronken zij
samen uit. Dan gaf de bruidegom de beker aan iemand achter hen
en de beker werd in een bekken met water gelegd. Zij lieten ook
wat bloed in hun handholte vloeien, en, elkander de hand reikend,
wreven zij dit elkaar in de handen. Daarna werden de wonden
met een wit lint of draad verbonden en de trouwringen gewisseld.
Ik meen dat zij later 2 ringen aan de hand hadden, één aan de
kleine vinger en één aan de wijsvinger.
Ondertussen werd een geborduurde doek of baan op het hoofd van
beiden gelegd. De bruid nam de fakkel die haar bruidsmeisje
ondertussen had bewaard, met de zwarte doek in de rechterhand
en gaf hem in de rechterhand van de man. Deze nam hem nu in
de linkerhand en plaatste hem in de linkerhand van de bruid, die
hem aan haar bruidsmeisje weergaf. Ook werd een beker wijn
gezegend, waaruit alle verwanten dronken.
Fascikel 25
2575
|